Na de bevrijding deed het bestuur van de NSL verwoede pogingen de draad van voor de oorlog weer op te pakken, maar dat bleek heel moeilijk. Velen hadden andere dingen aan hun hoofd. Ze hadden familieleden verloren, er was geen geld meer en filmmateriaal was nauwelijks verkrijgbaar.
De NSB-ers H.J. van Oostveen (voorzitter), W.J.J.Noordijk (secretaris) en K. Taede van der Plaats (penningmeester) hadden in 1942 het bestuur overgenomen. Ook Kleinstra en J.B.Broekhuis (Hoofd van de dienst pers en propaganda) werden genoemd. De organisatie was een puinhoop geworden, de bezittingen van de vereniging waren door de bezetter in beslag genomen en het geld was grotendeels verdwenen.
Er ontstond ook discusie over hoe het verder moest. Mag er maar één afdeling van de NSL per stad zijn? Mogen individuele leden zich aansluiten? Voor de oorlog was de NSL een centraal bestuurde vereniging met afdelingen, maar het idee ontstond een koepelorganisatie te vormen en de clubs zelfstandigheid te geven. In de beginjaren werd vooral van het landelijke bestuur initiatief verwacht, maar de organisatie werd te groot en de bestuurders stonden ver van de leden af. Het kwam er op neer dat van een goed functionerende NSL geen sprake meer was ondanks verwoede pogingen van het bestuur het schip vlot te trekken.
De nieuwe spelling werd ingevoerd, waardoor Nederlandsche Nederlandse werd.